966: De Poolse kerstening
In 966 werd Mieszko, de Hertog van de Slavische Polenstam, naar Latijns gebruik, gedoopt. De doop kwam tot stand door bemiddeling van Bohemen. De Boheemse Hertogin Dobrawa trouwde met Mieszko. Door deze doop kon Mieszko alle Poolse stammen onder zijn scepter verenigen als het symbool van een christelijk heerser, de gezalfde van God.
Mieszko I volgde de Frankenkoning Clovis, die in 496 de West-Europese kerstening was begonnen. Op dezelfde wijze maakte Mieszko de verbreiding van het Christendom in Midden- en Oost-Europa mogelijk. Bohemen erfde de christelijke cultuur van Moravië, Bulgarije werd in 864, Hongarije in 974 en het Rijk van Kiëv in 988 gekerstend. Rond het jaar 1000 bevond het grootste deel van Europa zich al binnen de kring van de christelijke beschaving. Het Christendom verschafte de jonge Poolse staat de beëindiging van het heidendom. De geestelijken begonnen een geordend staatsapparaat op te bouwen, de Latijnse taal maakte open contacten met het westen mogelijk en de West-Europese cultuur verrijkte de inheemse cultuur. Uit politiek oogpunt was de aanname van het Christendom een bescherming voor Mieszko I tegen heersers, die onder het mom van de kerstening, nieuwe gebieden wilden veroveren. In 972, tijdens de slag bij Zehden, overwonnen de troepen van de Poolse Hertog de soldaten van Markgraaf Hodo, die een rooftocht door Polen uitvoerde.
omhoog